Meubels maken zonder meer deel uit van de ons omringende wereld. Zij dienen ons bij het werk, de rust en de ontspanning, kortom zij hebben een niet meer weg te denken functie in ons dagelijks leven. Het beïnvloeden en het verbeteren van de woon- en leefkwaliteit is daarom ook steeds één van de belangrijkste doelstellingen geweest van de meubelontwerper. Uiteraard zijn in de loop van de geschiedenis de opvattingen over de kwaliteit van onze wooncultuur niet altijd dezelfde geweest. De hedendaagse meubeldesigner zet zich af tegen een zuiver functionele vormgeving, zoals vooropgesteld door de eerste modernisten van het Bauhaus en De Stijl.
De "Form follows Function" stelling - de vorm komt nà de functie, overgenomen van de Amerikaanse architect Louis Sullivan (1858-1924) - wordt afgewezen ten voordele van "een nieuwe esthetiek", ook wel postmodernisme genoemd. Aanvankelijk voorbehouden aan de architectuur van de laatste 10 à 20 jaar, heeft het gebruik van de term postmodernisme zich uitgebreid naar andere disciplines zoals beeldende kunsten, literatuur en design. Zo spreekt men in het Italiaanse design omstreeks 1981 voor het eerst van postmodernisme. Bovendien krijgt het postmodernisme een meer algemene betekenis, waarmee een algehele cultuurhistorische geestesgesteldheid wordt bedoeld, volgens sommigen zelfs een nieuwe maatschappelijke situatie.
In de wereld van het meubeldesign is het postmodernisme ontstaan als een reactie tegen het late modernisme uit de jaren '50 en '60 en de toentertijd sterk doorgedreven technologische samenleving. Het modernistisch meubel is bepaald door de eisen van de massa. Men gaat bijvoorbeeld ervan uit dat de "ideale" stoel bestaat: bruikbaar overal en in alle omstandigheden. Het postmodernisme introduceert daarentegen een meubel ontworpen volgens niet-rationele methoden.
Vooral binnen dit postmodernisme vindt het meubeldesign nieuwe levenskracht. Design wordt niet meer gezien als een zuiver wetenschappelijke activiteit, maar als een artistieke. De gladde, koele en industriële vormgeving moet wijken voor een nieuwe taal, waarin het alledaagse, het banale, het spontane en het ludieke de nieuwe ingrediënten vormen. Nadruk wordt gelegd op soepelheid en verregaande formele vrijheid. Tot waar deze vrijheid kan leiden, bewijzen de meubels van Memphis en Studio Alchimia, twee Italiaanse ontwerpgroeperingen die sinds 1980 de wereld met eigentijdse design hebben overrompeld.
Memphis, met bekende ontwerpers zoals Ettore Sottsass (Italië, 1917), Michele de Lucchi (Italië, 1951), Mario Zanini (Italië, 1954), Michael Graves (U.S.A., 1934), en Studio Alchimia met Alessandro Mendini (Italië, 1931) en Andrea Branzi (Italië), ontkennen evenmin als het postmodernisme de verworvenheden van vorige periodes. Zij citeren openlijk uit het vocabularium van de niet-Westerse culturen en van de designgeschiedenis: zie bijvoorbeeld Alessandro Mendini's "Re-design" van stoelen uit de moderne geschiedenis zoals van Gerrit Rietveld (Nederland, 1888-1964), Charles R. Mackintosh (Schotland, 1868-1928), Gio Ponti (Italië, 1891-1979) en Joe Colombo (Italië, 1930-1971). En ook uit het populaire beeldenarsenaal van de massacultuur of de kitsch. Hun grootste verdienste ligt echter niet in het heropenen van bepaalde stijlen, maar eerder in het radicale van hun beeldentaal, die gekenmerkt wordt door een schaamteloze ironie en een zin voor voortdurende verandering, een verlangen naar decoratie en theatraliteit.
Samen met het postmodernisme doet zich het fenomeen voor van het in elkaar grijpen van de verschillende kunstdisciplines. Deze tendens, die reeds kenmerkend was voor de jaren '60 en '70 (denken we maar aan de performance, de happening en de fluxus-beweging) zet zich sterker dan ooit door in de jaren '80. De grenzen tussen de diverse kunstgebieden worden minder afgebakend, minder scherp. De theaterprodukties van Jan Fabre (Antwerpen, 1958) bijvoorbeeld bevatten duidelijke verwijzingen naar specifieke, beeldende kunstenaars. Mozart wordt herontdekt via de film. De graffitikunstenaar Keith Haring (U.SA., 1958-1990) laat zich verleiden tot ontwerpen voor T-shirts en tennisschoenen. Josef F. Müller (B.R.D., 1955), Georg Baselitz (B.R.D., 1938), Jörg Immendorff (B.R.D., 1945-2007) en Sandro Chia (Italië, 1946) beschilderen stenen, houten of bronzen beelden. Architectonische vormen, maquettes en modellen bepalen het sculpturaal werk van Thomas Schütte (B.R.D., 1954), Harald Klingelhöller (B.R.D., 1954), Ludger Gerdes (B.R.D., 1952-2008) en Hubert Kiecol (B.R.D., 1950).
Ook tussen de meubelobjectkunst en de andere kunstdisciplines is er een uitgesproken wisselwerking aanwezig. Het verwondert ons dan ook niet dat vele kunstenaars die momenteel de internationale meubelmarkt beheersen - Alain Domingo (Frankrijk, 1952) en François Scali (Frankrijk, 1961) van Nemo, Robert Venturi (U.S.A., 1925), Charles A.Jencks (U.S.A. 1939), Hans Hollein (Oostenrijk, 1934), Ettore Sottsass, Michele de Lucchi en Marco Zanini - architecten zijn.
De neo-expressionistische schilderkunst, die vanaf het eind van de jaren '70 de internationale kunstscène heeft veroverd, en de meubelobjectkunst hebben elkaar wederzijds beïnvloed. Het eclecticisme, het fantasievolle, het gebruik van heftige kleuren, het complexe en het extroverte karakteriseren deze beide kunstuitingen. Beide hebben van de postmodernistische stijl gedeeld. Van alle kunstdisciplines zijn het meubel en de sculptuur misschien wel het meest aan elkaar verwant. Deze verwantschap berust grotendeels op het objectkarakter dat beide eigen is. Reeds in de stromingen van de jaren '60, waar de abstractie plaats moet ruimen ten voordele van een actualisering of interpretatie van de concrete alledaagse werkelijkheid in de plastische kunsten, wordt het meubel geciteerd en als thema aangewend. Denken we bijvoorbeeld aan de werken van George Segal (U.S.A., 1924-2000) en Claes Oldenburg (U.S.A., 1925); aan de assemblages van Edward Kienholz (U.S.A., 1927-1994), de "vetstoel" van Joseph Beuys (B.R.D., 1921-1986), de "meisjestafel" van Allen Jones (Gr.-Brittannië, 1937).
Het eigentijdse meubel maakt gebruik van onconventionele materialen en integreert vaak de meest verscheiden objecten: karakteristieken die we eveneens aantreffen in de Arte Povera (jaren '70) en in de nieuwe beeldhouwkunst (jaren '80). Anderzijds zijn er een aantal nieuwe beeldhouwers zoals Reinhard Mucha (B.R.D., 1950), Tony Cragg (Gr.-Brittannië, 1949), Bill Woodrow (Gr.-Brittannië, 1948) en Patrick Saytour (Frankrijk, 1935) die het meubel (of fragmenten ervan) gebruiken als uitgangspunt voor hun plastisch werk.
Hoewel klare definities in de huidige fase van snel vervagende grenzen niet mogelijk zijn, blijven er toch een aantal verschillen aanwijsbaar tussen sculptuur en meubelobject. Het meubelobject is afgesteld op het gebruik, m.a.w. het bekleedt een eigen plaats in het geheel van voorwerpen binnen het interieur en het wonen; de sculptuur daarentegen heeft geen onmiddellijke nutswaarde. Het meubel, beschouwd als uitdrukking van de menselijke behoeften, onderhoudt - veel meer dan het kunstwerk - nauwe relaties met de consumptiewereld en bekleedt een belangrijke plaats binnen het gehele produktiesysteem.
Daar waar het meubelobject beantwoordt aan de rationele, vervult de sculptuur meer de irrationele behoeften van de mens. Het kunstwerk kan op meer autonome wijze opereren en zich een onafhankelijke plaats veroveren binnen de gehele culturele wereld. In handen van de kunstenaar wordt het meubel een instrument dat, uit zijn alledaags vertrouwelijk milieu gehaald, in een andere - kunstzinnige - context wordt geplaatst en een nieuwe bestemming krijgt.